Zoeken
Kerstverhaal - Sien Volders
Sien Volders schreef speciaal voor deze kerst het verhaal Mollenvellen en bruidssluiers, met een pasgeboren kalfje, een opgeëiste kalkoen en een dronken middernachtmis. Fijne dagen!

Kerstverhaal - Sien Volders

Gepubliceerd op 19 december, 2019 om 00:00

Mollenvellen en bruidssluiers

Omdat hij na drie maanden nog altijd niet kan wennen aan het zoutloze brood dat mevrouw Hortence elke avond zelf bakt, zet ze sinds een paar weken een zoutvaatje naast zijn bord.
    Constantin smeert een dubbele boterham met boter, schudt er zout over en belegt hem met dikke plakken oude kaas. Hij eet en wacht tot de oude vrouw terugkeert uit de stal. Toen ze vanochtend in de keuken kwam – hij zat er al en had alvast koffiegezet – had hij haar laten weten dat het eindelijk zover was, waarna ze onmiddellijk in de stal is gaan kijken.
    Mevrouw Hortence komt de keuken binnen met haar dikke jas nog aan.
    ‘Het is een mooi kalfje,’ zegt ze. ‘Helemaal de vader.’
    Ze laat het klinken alsof het een compliment aan hem is.
    ‘Heel mooi,’ beaamt hij.
    Ze loopt naar het gangetje en hij hoort haar moeizaam haar laarzen van haar voeten trekken.
    Vanochtend, net voor het licht zou gaan worden, was het er eindelijk: een mooi bont gevlekt kalfje, gezond en wel. Een dag en een nacht hebben ze gewacht tot de laatste koe gekalfd had. Het was een eerste kalfje voor de koe, en het duurde lang. Zij ging overdag kijken, hij hield het dier ’s nachts in de gaten. Gisteravond laat is de dierenarts nog langsgekomen. Hij had niets onregelmatigs gevoeld. Mevrouw Hortence was erbij komen staan in de stal, hoewel het al lang na haar gewoonlijke bedtijd was.
    ‘Gewoon wachten, jongeman. Geduld en koffie. Misschien wil de koe een kerstkalfje.’
    Op mevrouw Hortence na is de dierenarts een van de weinigen in dit dorp die min of meer vriendelijk tegen Constantin spreken.

Het zoutvaatje naast zijn bord is een van de kleine attenties waaraan Constantin merkt dat mevrouw Hortence zijn gezelschap in het huis wel waarderen kan. Hij had ook een stapel oude truien gekregen die nog van haar overleden man waren geweest, en een dik deken, voor de koude nachten. Vorige week had ze hem verteld dat ze samen kerstavond konden vieren, als hij dat wilde.
    Al twee jaar trekt hij tijdens het oogstseizoen met een busje andere jongemannen uit zijn streek naar hier, als seizoenarbeider. Ze wonen in trailers en in goedkope huurhuizen. Meestal zonder meubilair, de matrassen op de grond, want het is toch maar voor even. De meeste boerendorpen zijn wel gewend geraakt aan de Oostblokkers die af- en aanreizen, maar erg hartelijk gaat het er nooit aan toe. Normaal gezien rijdt het busje met alle mannen erin eind september terug naar Roemenië. Dit najaar had hij besloten te blijven. De oude vrouw had de rest van het jaar ook hulp nodig op haar boerderij en hij had er geen graten in gezien. Tot een maand geleden woonde hij nog in de trailer achter op het erf. Het was de oude vakantiecaravan van mevrouw Hortence en haar man. Eenmaal per jaar, na de augustusoogst, gingen ze er een weekend mee naar zee, had hij begrepen. Sinds het begon te vriezen, heeft hij op haar aansturen zijn spullen naar de logeerkamer verhuisd.

Doordat de koe zo lang bleef kalveren, loopt ze achter met haar boodschappen voor kerstavond, zegt mevrouw Hortence. Ze zit tegenover hem aan de ontbijttafel met een kop koffie.
    Gisteren, toen de dierenarts er was, had die gevraagd of ze weer kerst bij haar zuster ging vieren, of dat ze misschien liever eens bij hem en zijn vrouw op bezoek wilde komen? Ze had geantwoord dat ze thuis zou blijven.
    ‘Mijn Pool moet toch ook eten,’ had ze gezegd.
    Hij was al na een week gestopt haar duidelijk te maken dat hij van Roemenië was, en geen Pool.
    Meer dan het hoogstnodige hebben ze nooit tegen elkaar gezegd. Hij is een stille man, zij is een vrouw van weinig woorden. De koe en kerst brengen hen dichter bij elkaar, bedenkt hij.
    Bij het afruimen van het ontbijt ziet Constantin aan haar bewegingen dat ze last heeft van haar heup, dus biedt hij haar aan om de boodschappen te doen. Dat deed hij nog niet eerder. Samen lopen ze haar lijstje door. Zijn uitspraak laat te wensen over, maar wanneer hij elk ingrediënt op de lijst tweemaal duidelijk genoeg heeft kunnen zeggen, besluit ze dat hij het erop kan wagen. Per slot van rekening kan hij het lijstje ook altijd tonen, zegt ze.

Bij zijn terugkomst met de boodschappen ligt ze te dutten in de zetel naast de opgetuigde kerstboom. Hij zet de zakken voorzichtig op de keukentafel en gaat zonder ze uit te pakken op een stoel zitten, zijn jas nog aan.
    Het geknisper van het plastic heeft haar uit haar slaap gehaald. Het uitladen van de boodschappen verloopt zoals hij verwachtte. Nog geen derde van de bestelling klopt, en bij elk ingrediënt dat uit de plastic zakken tevoorschijn komt, volgt een voor hem onverstaanbaar gemopper. Hij kijkt haar niet aan.
    Met alle boodschappen op de tafel uitgestald recht ze haar rug, de armen over elkaar geslagen in opperste onmin.
    Een rookworst is geen braadstuk,’ begint ze. Wat moet zij met een rookworst? Een kalkoen moet het zijn. Kal-koen. En het moet zo snel mogelijk de oven in. Als dat hier zo verder gaat, eten ze enkel aardappelen met kerst.
    Een rookworst is ook vlees, beweert hij met handen en voeten. Dat het beter is. Dat vlees.
    ‘Wat beter? Rookworst met kerst?!’
    Ze zegt dat zij niet nu wel niet veel weet van het land waar hij vandaan komt, maar de pastoor heeft gezegd dat orthodoxe mensen evengoed mensen zijn die in Onze-Lieve-Heer geloven. En als ze van een ding zeker is, is het dat ze in een land van gelovigen op de avond van de geboorte van kindeke Jezus toch zeker geen armetierige rookworst eten.
    Hij houdt zijn blik op de tafel gericht.
    ‘Het is beter,’ herhaalt hij.
    ‘Dat is het van geen kanten,’ repliceert zij.
    En hoe moet zij gepofte appels met kaneel maken van appelmoes uit een pot, dat mag hij dan ook wel eens vertellen.
    ‘Met kerst eet je kalkoen, met verse kroketten en met gepofte appels en kaneel, met daarin veenbessen. En verse wortels en witlof, voor de groentekrans. Hoe ik dat van appelmoes en kersen uit een pot moet maken is mij een raadsel, en van mousseline op kerstavond zou elke rechtgeaarde katholiek, pardon orthodox, zich in zijn graf omdraaien, daar ben ik wel zeker van.’
    ‘Het is beter.’
    ‘Maar Constantin, het is mijn huis en mijn geld en ik kook, dan mag ik nu toch wel gewoon hebben wat ik wil, zeker?!’

Schoorvoetend, met zijn gezicht naar het keukenraam gekeerd, krijgt hij het er uiteindelijk uit. In stukken en beetjes. Ze moet niet alles weten.
    Dat hij naar de superette geweest is waar zij hem naartoe gestuurd heeft. Daar komt hij wel vaker als hij op vrijdagavond bier en snacks haalt voordat hij naar zijn vrienden in de dorpen hiernaast trekt. Dat ze daar in die winkel nooit erg happig op zijn bezoek zijn, maar dat hij daar doorgaans niet veel last van heeft.
    Hij had een nummer getrokken, want dat had hij begrepen. Toen het zijn beurt was en hij aan wilde wijzen wat hij nodig had, hadden ze hem genegeerd. Hij had zijn nummer getoond, beleefd, en gezegd dat hij graag wilde bestellen voor kerst. Ze hadden hem niet aangekeken. Om geen scène te maken had hij opnieuw een nummer getrokken. Toen het de tweede keer exact volgens hetzelfde scenario verliep, was hij blijven aandringen. Aan de koeltoog had hij gewezen wat hij wilde. Als ze hem dan echt niet wilden verstaan, konden ze wel gewoon zien wat hij nodig had.
    Toen ook dat niet lukte, had hij zelf een papieren zak genomen, om die te vullen met de bestelling. Bijna was het tot een handgemeen gekomen met de andere wachtenden en de bediening achter de toog. Met zijn armen in de lucht had hij uiteindelijk de gemoederen tot bedaren gekregen. Zijn boodschappen had hij dan maar uit de rekken gekozen, waar geen bediening voor nodig was. Innerlijk kokend had hij naar het lijstje gekeken en de verse waren omgezet naar droge voeding en eten in potten.
    Toen de klanten hem bleven aanstaren en hem bij het drankenrek, waar hij een fles wijn stond uit te kiezen, luid grappend begonnen te wijzen naar de allergoedkoopste blikken bier, was hij het hartsgrondig beu. Hij had afgerekend en daarom was er dus appelmoes en kersen uit een pot in plaats van een groentekrans met gepofte appel, mousseline in plaats van aardappels en een in plastic vacuümgetrokken rookworst in plaats van een braadkalkoen.

De oude vrouw blijft een tijd stil.
    ‘Dus ze hebben u niet willen bedienen?’
    ‘Nee. Het spijt me. Ik had graag lekker eten voor u meegebracht.’
    ‘Dat zou ik wel denken, ja.’
    ‘Het spijt me.’
    ‘Het spijt u niet. Het zal hún spijten.’
    Ze laat Constantin achter in de keuken en loopt de woonkamer in. Luidruchtig laadt ze het mooie servies uit de pronkkast. Hij dacht dat het enkel ter versiering diende, maar blijkbaar hoort het bij kerst.
    Wanneer ze op een stoel klimt om bij de sauskom en de soepterrine te kunnen, schiet Constantin haar te hulp.
    ‘Laat mij dat doen, mevrouw. Het spijt me.’
    ‘Het spijt u niet, Constantin, er valt u niets te spijten.’
    Ze gaat verder met haar gedribbel door de woonkamer, met een ruwheid in haar bewegingen en een hardnekkigheid die Constantin nog niet eerder zag. Na een tijdje gaat ze in de schommelstoel aan het achterraam zitten. Dat doet ze zelden, weet Constantin intussen. Enkel als ze wat te piekeren heeft. Hij had eruit opgemaakt dat het dan waarschijnlijk wel de plaats van haar overleden man was geweest.
    Met een vastberaden gezicht staat ze op uit de stoel. Ze doet haar zondagse jas aan en pakt haar autosleutels van het haakje.
    ‘Constantin, met kerstmis heb ik mijn hele leven kalkoen en groentekrans gegeten en dat gaat vandaag niet veranderen omdat ze u niet willen bedienen in de winkel. Doe maar vast uw goede kleren aan, straks vieren we kerst.’

Een goede dertig minuten later is ze terug. Constantin heeft zijn nette kleren aangetrokken en een zijstreep in zijn haren gekamd. Mevrouw Hortence heeft de leeftijd van zijn grootmoeder en hij heeft zich dan ook gekleed zoals hij weet dat zijn grootmoeder het gewild zou hebben, mocht ze nog leven.
    De inrit van de garage is achter het huis, onder de keuken. Door het keukenraam ziet Constantin haar naar binnen rijden. Aan de manier waarop ze in de garage onder hem haar handrem optrekt, hoort hij dat ze ofwel nog kwaad, ofwel erg opgetogen is. Hij doet de keukendeur, waar de trap van de garage naar toe leidt, open en ziet haar met voorzichtige maar vastberaden stapjes naar boven klimmen, de handen leeg. Boven aan de trap kijkt ze naar hem op. Er zit een lachje tussen haar rimpels dat hij nog niet eerder zag. Ze schuifelt hem voorbij en haalt twee ovenwanten uit de kast.
    ‘Hier. Doe die aan en haal het maar uit de koffer.’
    Wanneer hij beneden in garage de koffer van de auto opendoet, slaat hem een vlees- en brandlucht in het gezicht. De braadlucht komt van twee gigantische ovenschotels die met aluminiumfolie zijn ingepakt, de schroeilucht komt van de kofferbekleding, die door de hitte van de schotels gesmolten is. Ongelovig staat hij naar de twee schotels te kijken. De kalkoen is gigantisch, goed voor twaalf man als je het hem vraagt. De schotel ernaast – groenten, hij keek even onder de folie – is navenant.
    Haar stem van bovenaan de trap.
    ‘Breng ze maar naar boven, Constantin. De kalkoen zat al twee uur in de oven en moet nog een uurtje, de groenten zijn bijna klaar.’

Wanneer hij de twee grote schotels naar boven getorst heeft, is ze druk in de weer, een keukenschort aan. Hij wordt gesommeerd om in het keukentje beneden in de garage, naast de geparkeerde auto, alvast de frietketel in de stekker te steken. Het vreemde gebruik om sommige maaltijden in een andere, kleinere keuken verder van de woonkamer te maken, had hij ook al bij andere boeren gezien. Er waren er die hun frieten buiten bakten. Koeienlucht mocht binnen tot in de slaapkamer, maar frieten, spruiten en kool waren een stap te ver, leek het wel. Onbegrijpelijk.
    Boven heeft ze het transistorradiootje in de keuken aangezet. Een koor zingt ruisend door de luidspreker. Zij humt zachtjes krakend en wat naast de toon mee met de melodie. 
    Hij dekt haar tafel met het mooie servies, waarna hij onmiddellijk opnieuw moet beginnen, want ze komt aanzetten met twee prachtig witte tafelkleden. Een in een glanzende stof en een ander, in ragfijn kant, voor daar overheen. Ze stopt hem een zilverpoetsdoek in de handen en wijst hem op een houten koffertje in de vitrinekast. Schuifjes bekleed met glanzend satijn, met daarin een zilveren servies.
    ‘Poetsen,’ gebiedt ze hem.
    Hij poetst de diner- en de botermessen, de vis-, de diner- en de dessertvorken, de soep- en de dessertlepels, en gekke kleine vorkjes met maar twee tanden. Twaalf stuks van elk. Na het poetsen kiest hij er van elke soort twee uit en begint ze lukraak rond de borden te dekken. Wanneer zij vanuit de keuken naar zijn vorderingen komt kijken, barst ze in lachen uit bij het zien van de tafelschikking. Het is de eerste keer dat hij haar luidop hoort lachen.
    ‘Nu ga ik me omkleden,’ zegt ze.
    Terwijl ze naar haar slaapkamer trekt, kuist Constantin de keuken op. De groenten staan afgedekt op het kookvuur, de gigantische kalkoen vult nog altijd de hele oven en beneden staat een hete frietketel te wachten.
    Met een grijze, lange rok, een bleke zijden blouse met kant aan de boord en een blauwe wollen vest met grote broche staat ze plots weer naast hem. Hij ruikt haar voor hij haar ziet. De zoete geur van haarlak en een bloemig parfum. Rouge op de wangen en paarlen oorbellen. Hij buigt spontaan.
    ‘Crăciun fericit.’
    ‘Wat zeg je?’
    ‘Crăciun fericit. Merry Christmas.’
    ‘Zalig kerstfeest, jongen.’
    Ze noemde hem nooit eerder jongen.
    Met hun handen op elkaars schouders wensen ze elkaar een mooie kerst. Wanneer hij na de tweede kus weer rechtop wil staan, mist haar derde doel. Weer dat nieuwe, luide lachje.

Ze drinken een aperitief, staand bij de frietketel in de kelder. Mierzoete Elixir d’Anvers.
    ‘Ben je klaar voor je kroketten, jongen?’
    Ze schuifelt naar de passagiersdeur van de auto naast het garagekeukentje en komt terug met een klein plastic bakje. Ofwel was haar plunderzucht bij het opeisen van de kroketten al bekoeld, ofwel hadden de rechtmatige eigenaars van de kalkoen die boven in de oven staat kunnen bepleiten dat zij dan wel met kroketten mochten vieren, als toegift. Het is alleszins het enige aan het kerstmaal dat min of meer de portie van een normale tweepersoonsmaaltijd heeft.
    Tijdens het diner gebruikt Constantin voor elke hap consequent een ander onderdeel van de batterij bestek die hij rond de borden legde. De Elixir in het keukentje beneden had mevrouw Hortence – ‘Hortence, geen mevrouw meer, jongen, en je mag ook Tans zeggen’ – rode wangen gegeven, de wijn bij het eten doet haar gemoed nog verder stijgen. Ze giet zijn glas drie keer sneller bij dan het hare, zodat ze op gelijke hoogt blijven, qua dronkenschap. Na een tijdje geeft ze het op en zet gewoon een nieuwe open fles wijn naast zijn bord.
    Er is geen dessert, dus zitten ze met een koffie bij de kerstboom. Hij krijgt van haar gebreide sokken en een sjaal, zij van hem een armband met iconen en een geweven wandtapijtje met Christus als herder en beiden zitten ze met tranen in de ogen. Zij sloft naar de drankkast, komt met een fles oude graanjenever voor bij de koffie terug en het koor op de radio gaat nog maar eens in crescendo.

De klok slaat elven en ze vertelt hem dat ze nog naar de middernachtmis kunnen.
    ‘Kom, we kijken eens of de schone jas van mijn man zaliger u past.’
    En daar waggelen ze giechelend door de gang naar haar slaapkamer, hij achter haar aan en hij merkt dat zij dan wel onvast loopt, maar hij evengoed, en hij houdt zich met twee handen vast aan de deurpost wanneer zij de slaapkamerkast met het besneden houtwerk kriepend opent. Haar bed is netjes opgemaakt met een witte kanten sprei en ze gooit het in plastic ingepakte zondagse pak van haar man erop. Ernaast komt zijn trouwkostuum, en kijk, haar mollenvellen jas. Jaren heeft hij daar mollen voor gevangen, in hun velden, toont ze. Hij aait over de mouw van de jas en waarlijk, zoiets zachts heeft hij nog nooit gevoeld. Het gezicht dat hij daarbij trekt moet zo geweldig grappig zijn dat mevrouw Hortence gierend van het lachen uiteindelijk tussen de pakken van haar man op het bed moet gaan zitten. Hij zet zich erbij en veegt de tranen uit zijn ogen. Naast het bed staat de trouwfoto, in zwart-wit, voor de poort van de kerk.
    ‘Wat een mooie vrouw was u – bent u, mevrouw Hortence.’
    ‘Tans, jongen, en merci, dat zeg je mooi. In mijn trouwkleed pas ik van mijn leven niet meer, maar kijk, die sluier heb ik nog wel ergens.’
    Bij het graven op de bodem van de kast wankelt ze, waarna ze kop over kont de kast in kukelt, hij haar eruit moet plukken en ze allebei buikpijn krijgen van het lachen.
    Het kostuum van haar man zit krap aan de schouders en is te kort aan de mouwen, maar de kleur staat hem goed, en haar bruidssluier blijft stevig zitten in haar krullen. Na elk nog een jenever – en hij nog een stevige teug recht uit de fles – staan ze buiten, hij in het zondagse pak van haar man, zij in haar mollenvellen jas. Arm in arm wandelen ze wiebelend de nacht in, in de richting van de beierende klokken.
    Ze zijn laat en wanneer ze door de brede deuren de kerk binnenstappen, zijn alle plekken bijna bezet. Het koor achter het altaar heeft net een hymne ingezet. Met een rechte rug neemt ze hem weer bij de arm en trekt hem plechtig schrijdend mee door de middengang. Naast en achter hen vallen hele rijen gemompel stil. Pas nadat ze al even vooraan zitten, links in de koorgang, en de pastoor van achter zijn lezenaar maar verbouwereerd blìjft kijken naar haar, geeft ze Constantin een por en plukt ze, omzichtig pogend het niet uit te proesten, de bruidssluier uit haar permanent.

Auteurs
Auteur: Sien Volders

Sien Volders (1983) studeerde kunstgeschiedenis en antropologie. Haar debuutroman Noord (2017) werd lovend ontvangen door de pers en genomineerd voor meerdere prijzen, waaronder de Bronzen Uil en de ANV Debutantenprijs. In 2021 werd haar roman Oogst genomineerd voor de Libris Literatuurprijs. Volders woont en werkt in Gent.

Blijf op de hoogte

Volg onze sociale media voor het laatste nieuws